4. Gevechten en achtervolgingen

les dramatische vorming - toneelvechten - creatief spel - afspraakspelen © Walter Roozendaal - www.muzemuzette.com - klik hier voor meer informatie

Kwaliteitsimpulsen

In het vorige hoofdstuk schreef ik, dat in toneelimprovisaties, afspreekspelen e.d. twee elementen vaak bepalend zijn voor de kwaliteit van het toneelstukje: is er voldoende spanning in het gegeven, het verhaal (dramatisch conflict) en hebben alle rollen tenminste één heldere eigenschap, waarvanuit de speler betrokken is bij het spel?

Naast overdreven clownerie door één speler (terwijl de rest er wat bijhangt) zijn gevechten en achtervolgingen vaak een teken van hulpeloosheid om een toneelstuk spannend genoeg te maken. Met een gevecht of een achtervolging gebeurt er dan tenminste nog iets…

Maar kinderen beseffen wel degelijk, dat het na een poosje ook vervelend wordt voor het publiek, terwijl ze tegelijkertijd het gevoel hebben dat, om het echt te laten zijn, het ook echt moet zijn — dus lang duurt.
Soms zie je zelfs dat bij een achtervolging de achtervolgde roept “hij pakt me maar niet” en de achtervolger antwoordt “ja maar hij laat zich maar niet pakken…”
En nog een ander lapmiddel: het verhaal bestaat eigenlijk uit een serie korte gebeurtenissen, die ieder hun eigen heel korte dramatische spanningsboog hebben, er wordt telkens naar iets nieuw spannends gezocht omdat dat in de totale verhaallijn ontbreekt.

Dramatisch conflict

Het dramatisch conflict is het spanning gevende element in het verhaal, de stuwende motor achter het hele stuk. Vragen die je er bij kunt stellen zijn:

  • Is het dramatisch conflict wel de moeite waard, of krachtig genoeg?
  • Heeft het conflict op alle rollen invloed? Zodat iedere rol er op kan reageren vanuit de eigen eigenschappen?

En bij clownerie:

  • Komt de humor logisch voort uit het conflict, of is het een lapmiddel om het stuk in ieder geval nog de moeite waard te laten zijn?
  • En hoe zit het met humoristische opmerkingen ten koste van spelers (of over de hoofden van kinderen heen naar volwassenen)?

Eindeloze gevechten en achtervolgingen zijn een andere ontsnapping om het dan in ieder geval nog spannend en echt te maken.

Lessuggestie: gevechten en achtervolgingen natuurlijk integreren

Moet je gevechten en achtervolgingen dan maar verbieden? Nee, daarvoor hoort ravotten gewoon te veel bij kinderspel. En ook te veel in televisieseries... Maar er moet wel iets opgelost worden. Ik heb daar een een korte les voor ontworpen, die ik eindig met twee afspraken:

  • maak gevechten en achtervolgingen weer onecht = spel, net als al het andere.
  • maak afspraken: gevechten en achtervolgingen storen eigenlijk het verhaalverloop als je ze niet aan banden legt, bijvoorbeeld: het gevecht is na drie of vier klappen beslist, een achtervolging na maximaal drie keer heen en weer rennen afgelopen --- en daarna kan het verhaal weer verder gaan. Want als het goed is, is dat verhaal zelf ook spannend genoeg.

Vooroefeningen voor vechten:

Soms vertel ik, dat ik vroeger clown was, en dat in ons optreden mijn beste vriend me twee keer een klap gaf en een keer liet vallen. Stel je voor dat dat echt was - dan werd ik na drie voorstellingen steeds blauwer en eindigde ik in het ziekenhuis - en koos ik een ander vak...!
Daarom: als je op het toneel iemand slaat maak je wel veel lawaai, maar je slaat nooit raak. En als je valt maak je wel veel lawaai, maar je valt nooit echt. Je laat het er alleen maar op lijken.

In een kring in de speelzaal doen we eerst een aantal oefeningen, die samenspel bevorderen:

  • Maak jezelf lang en recht, alsof je een stijve lange plank bent. Laat de plank naar voren en naar achteren wiegen, met de hielen als draaipunt. Hoe ver kan je naar voren en naar achteren 'leunen' zonder te buigen (dus niet je buik naar voren steken, blijf recht als een plank).
     
  • Maak tweetallen, ga tegenover elkaar staan. Eén verandert in een 'plank' en gaat rustig naar voren, de ander houdt de plank met twee handen vast bij de schouders. Nu kan je verder naar voren 'leunen'. Hoeveel verder kan je komen? Ontdek:
     
    • de vanger pakt de plank zo vroeg mogelijk bij de schouders, anders heeft-ie te veel vaart en hou je elkaar niet,
    • sta dicht bij elkaar, zodat de vanger de plank in zijn macht heeft.
  • Achterover vraagt om wat extra veiligheidsmaatregelen. Het is wat enger, omdat je geen ogen in je achterhoofd hebt. Dus je zomaar achterover laten klappen is niet verstandig! De plank kan dus pas achterover gaan, wanneer je de handen van de vanger voelt.
    Maar dan nog is het niet veilig, omdat je makkelijk langs de handen van de vanger wegglijdt. De vanger moet je daarom onder je oksels vasthouden. En ja: hier is de plechtige belofte belangrijk dat je nooit kietelt. Het kan misschien beetje als kietelen aanvoelen, maar de vanger kietelt nooit.
    De reden waarom je deze afspraak maakt is simpel: wanneer de vanger één keer voor de grap kietelt betekent dat, dat je elkaar nooit meer kan vertrouwen. En dan kan je deze truc nooit meer samen uitvoeren.
    Wat ik heel bijzonder vind: ik heb deze les aan honderden kinderen gegeven, en er is nóóit in mijn les gekieteld. Kinderen begrijpen dit gewoon.
    En ze vinden het prachtig wanneer ik het voordoe met een niet te groot kind, dat zich wel echt zo lang en stijf als een plankje moet houden - want dan kan ik dat plankje bijna recht op de vloer neerleggen en weer overeind duwen! Voorwaarde is wel, dat het plankje niet gaat lachen of doorbuigen, want dan vallen we samen om. Wat overigens nooit erg is, want we vallen dan gewoon op onze billen.
    Veiligheidsmaatregel: ik laat de kinderen hierbij altijd vanuit de kring naar buiten kijken, zodat er niet iemand per ongeluk op een gymbank terecht kan komen, maar alle kinderen naar het midden gericht achteruit 'vallen'.

En nu echt?

Wanneer dit goed gaat (ik benoem de zorgvuldige samenwerking graag hardop), dan durf ik het elkaar slaan te oefenen.

  • Ik doe het met een leerling voor:
     
    • we doen het eerst in slow-motion: ik trek een vervaarlijk gezicht en met een enorme vertraagde zwaai breng ik mijn hand vanachter me in een grote boog naar voren tot vlak voor de wang van de leerling: we raken elkaar nooit echt.
    • Daarna doet de leerling hetzelfde met mij. Onze handen herinneren zich nu waar ze moeten stoppen, dat hebben we nu geoefend.
    • Dan doe ik hetzelfde in volle vaart: met een grote boog mijn hand tot vlak bij de wang van de leerling brengen.
    • En daarna mag de leerling dat ook bij mij proberen.
      Ik stel de leerlingen gerust: om te stoppen haal je de vaart uit je hand, dus als je per ongeluk toch een keertje raak slaat is de vaart er uit, en sla je niet hard (ooit sloeg één leerling mijn bril van mijn hoofd, maar ik had gelukkig nergens last van...!).
      En dan klap ik in mijn handen en buig opzij, terwijl ik direct na de klap mijn gezicht met mijn handen vasthoud en een pijnlijke kreet geef.
      Dus de één doet alsof-ie slaat, de ander maakt het geluid en het lawaai.
    • Dat laatste laat ik nog een keer in slow-motion zien: degene die de klap krijgt maakt het klapgeluid door in de handen te klappen, en slaat gelijk die handen voor het gezicht (zodat je de klap in de handen nauwelijks ziet, het is direct voorbij) en doet zijn gezicht opzij (de goede kant op!) en trekt een pijnlijk gezicht.
       
    • Dat kunnen leerlingen oefenen: eerst slow motion, dan in volle vaart.
    • Veiligheidsmaatregel: tijdens het oefenen ga je niet vallen door de klap, dan dweilen leerlingen tegen andere tweetallen aan.
    • Veiligheidsmaatregel: je stopt de beweging altijd. Leerlingen zijn op de speelplaats soms gewend om op een kleine afstand van het gezicht van rechts naar links door te slaan, maar ik sta dat in mijn les nooit toe: 'ik wil geen risico op uitgeplukte oogjes lopen' roep ik dan maar...
  • Tenslotte is lawaai maken belangrijk. Lawaai maakt dat het veel erger lijkt, en dat mensen minder scherp gaan kijken. We oefenen dat met bijvoorbeeld de stamp op de tenen:
     
    • De twee leerlingen lopen op elkaar af. Eén geeft een enorme stamp op de grond (uiteraard net náást de voet van de ander). De ander tilt de zogenaamd gestampte voet op en hinkt schreeuwend op de andere rond.
    • Waarna de geraakte leerling op de andere afstormt, en die ook een stamp geeft - uiteraard met zijn al pijnlijke voet, waardoor ze allebei nu schreeuwend rond kunnen hinkelen...

We kunnen nu de afspraak maken: een gevecht is nooit echt, maar bestaat uit maximaal 3 of 4 gevechtshandelingen — daarna gaat het verhaal weer verder. Bijvoorbeeld: A geeft B een klap, B geeft A een stomp, A geeft B een enorme klap (en heeft gewonnen) òf B mag nog één keer een stomp geven en dan wint die. Drie of vier handelingen: dan is niet van te voren duidelijk wie er zal winnen.
Hetzelfde geldt voor achtervolgingen: nooit meer dan drie keer heen en weer — daarna wordt de voorste òf gepakt, òf ontsnapt. En daarna gaat het verhaal weer verder.

En als het goed is, dan was dat verhaal spannend genoeg om ook door te mogen gaan. Want iedereen denkt nog steeds: o - o hoe loopt dat af?

Soms maken kinderen bezwaar: 'ja, maar dan is het niet meer echt!'

OK, dat klopt. Maar het hele toneelstuk is toch niet echt? Waarom moet het vechten dan wel echt zijn?
Ik begrijp dat dat een dooddoener is, zeker voor kinderen die op de speelplaats niets liever doen.
Maar wanneer ik uitleg, dat je zo'n gevecht in drie of vier klappen heel mooi kan oefenen, en heel perfect kan uitvoeren, eventueel een beetje in slow-motion met veel lawaai - dan is er opeens een mooi en bevredigend alternatief. En hoeft vechten inderdaad niet meer echt te zijn. Mooi toneelvechten is echt een kunst!