Hoofdstuk 2: Suggesties voor jongere kinderen

les dramatische vorming - pantomime - vertelpantomime © Walter Roozendaal - www.muzemuzette.com - klik hier voor meer informatie

Jonge kinderen leer ik vaak alleen de regel van "het vastpakken en loslaten" bewust aan. De andere dingen doe ik suggestief voor, of laat ik ze vanuit het concrete gegeven ontdekken. Bijvoorbeeld: "laat eens zien hoe heet de thee is" in plaats van "als je zo thee drinkt gooi je in één keer het hele kopje over je jurk!"

Verder is het bij jonge kinderen vaak een voorwaarde, dat je ze een handeling eerst concreet laat beleven, voor je deze als pantomime kunt spelen.

De vertelpantomime tenslotte is een plezierige klassikale werk vorm.

Kijk naar je handen

  • Concreet ervaren handeling omzetten in pantomime.
  • Verschillen duidelijk maken.

Organistie:

Spullen klaarleggen, bijvoorbeeld:

  • grote en kleine bal,
  • grote hoepel en kleine ring
  • korte en lange stok.

Oefening:

Kring:

  • De kinderen geven de bal door. Kijk steeds naar je handen, hoe die mooi rond om de bal gaan.
  • Halverwege de kring neemt de leerkracht de bal terug, en geeft het volgende kind in plaats van de echte bal een "net-alsof-bal", die doorgegeven moet worden.
  • Doe hetzelfde met verschillende voorwerpen. Hoe 'anders' gaan je handen daar omheen?

Variatie:

  • Alle kinderen spelen tegelijk, dat ze het voorwerp oppakken en er iets mee doen.

Variatie:

  • Ook niet aanwezige voorwerpen kunnen. Bijvoorbeeld: zware en lichte koffer (die even groot zijn).

Koffer uitpakken

  • De kinderen zien wat er in de koffer zit.
  • De leerkracht geeft bij het uitpakken al hinten, die later in de pantomime gebruikt Kunnen worden.
  • Vastpakken en loslaten.

Organisatie:

Een koffer met spullen, die aanleiding geven voor duidelijke verschillende uitbeelding, bijvoorbeeld:

  • grote en kleine kam,
  • lange en korte fluit,
  • knuffelbeest en poppenkastpop,
  • ballpoint en viltstift.

Kijken:

  • De leerkracht pakt de koffer uit, doet dit overdreven "pantomimisch" voor en benoemt (samen met de kinderen) verschillen.

Spel:

  • Een leerling pakt een voorwerp "net alsof" (pantomime) uit de koffer.
  • Klas raadt welk voorwerp uitgebeeld wordt.
  • De klas beeldt zelf het pakken van het voorwerp uit, terwijl één leerling het echte voorwerp mag pakken.

Eventueel:

  • De leerkracht pakt alle voorwerpen weer in (doet er nog iets extra bijzonders mee). De kinderen doen het inpakken als pantomime mee.

Circusballen

  • Pantomime, voortbouwend op de ballen uit de eerste suggestie, vooruitlopend op de volgende suggestie met het thema circus

Kringgesprek:

  • Wat kan je allemaal met een bal doen?
  • Wat gebeurt er in een circus met ballen?

Voorbeelden:

  • Gooien, vangen, koppen.
  • Jongleren.
  • Balanceren op je neus of je vinger.
  • Lopen op een grote balanceerbal.

In deze lessituatie kies ik meestal voor acts, die vanaf de vaste plaats in de kring gedaan kunnen worden, of met een korte heen- en terugweg door de ruimte naar die vaste plaats terug.

Gebruik muziek! Veel handelingen kunnen op muzikale zinnen geplaatst worden, of in een veelvoud van vier keer herhaald worden.

Circus

  • Spelvorm, vaarbij in vrij korte tijd alle kinderen in verschillende subgroepjes met verschillende spelinhouden samenspelen en 'optreden'.
  • Waar mogelijk: herhaling van elementen als vertelpantomime, in pantomime manipuleren met onzichtbare voorwerpen, dieren, gevoelens.

Kringgesprek:

  • Circusacts verzinnen.

Spel:

Subgroepen werken om de beurt een circusact uit. Mogelijkheden:

  • als vertelpantomime o.1.v. de leerkracht,
  • naar het voorbeeld of het idee van een leerling,
  • één kind heeft de leiding (dompteur, directeur), de anderen voeren opdrachten uit.

Voorstelling:

  • Op circusmuziek voeren de subgroepjes achter elkaar hun acts op, eventueel aangekondigd door een spreekstalmeester.

Variatie:

  • De voorstelling wordt nogmaals gespeeld, maar de acts worden "doorgegeven" aan andere groepjes.

Vertelpantomime

Een verhaal heeft verschillende elementen:

  • de dialoog tussen spelers,
  • wat spelers denken en voelen,
  • de handelingen die spelers verrichten.

Voor vertelpantomime zijn verhalen geschikt:

  • met één duidelijke hoofdpersoon,
  • weinig dialogen,
  • duidelijke handelingen.

Eenvoudige gedichtjes, liedjes, verhalen à la Jip en Janneke zijn vaak heel bruikbaar.

De leerkracht kan eventueel de rollen van tegenspelers op zich nemen. Daarbij mag best wel eens gepraat worden!

Bouw eventueel ordemaatregelen in: onderweg even gaan zitten, je verstoppen, muisstil sluipen, terug gaan naar een vaste plek.

Spelregel: probeer niet achter elkaar aan te lopen, speel het spel niet met elkaar maar voor jezelf.
Als dit in het begin te onveilig voor de kinderen is, maak er dan een "groepsreis" of spel voor tweetallen van. Aan elkaar klitten is vaak een teken van onveiligheid.

Naast verhalen kunnen ook series handelingen klassikaal worden uitgebeeld, bijvoorbeeld:

  • ontbijten, aankleden, met de trein, enz.
  • in het bos, aan het strand, in de speeltuin,
  • enz.